vervroegen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From vroeg (early) +‎ ver- -en.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vɛrˈvruɣən/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -uɣən
  • Hyphenation: ver‧vroe‧gen

Verb

[edit]

vervroegen

  1. to advance, hasten
  2. to bring forward (appointment, etc.)
    Antonym: verlaten
    Hypernym: verschuiven

Conjugation

[edit]
Conjugation of vervroegen (weak, prefixed)
infinitive vervroegen
past singular vervroegde
past participle vervroegd
infinitive vervroegen
gerund vervroegen n
present tense past tense
1st person singular vervroeg vervroegde
2nd person sing. (jij) vervroegt, vervroeg2 vervroegde
2nd person sing. (u) vervroegt vervroegde
2nd person sing. (gij) vervroegt vervroegde
3rd person singular vervroegt vervroegde
plural vervroegen vervroegden
subjunctive sing.1 vervroege vervroegde
subjunctive plur.1 vervroegen vervroegden
imperative sing. vervroeg
imperative plur.1 vervroegt
participles vervroegend vervroegd
1) Archaic. 2) In case of inversion.