omzomen

Dutch

Etymology 1

From om +‎ zomen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈɔmˌzoːmə(n)/

Verb

omzomen

1. to change the hem of a piece of clothing

Inflection

Inflection of omzomen (weak, separable)
infinitive	omzomen
past singular	zoomde om
past participle	omgezoomd
infinitive	omzomen
gerund	omzomen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	zoom om	zoomde om	omzoom	omzoomde
2nd person sing. (jij)	zoomt om	zoomde om	omzoomt	omzoomde
2nd person sing. (u)	zoomt om	zoomde om	omzoomt	omzoomde
2nd person sing. (gij)	zoomt om	zoomde om	omzoomt	omzoomde
3rd person singular	zoomt om	zoomde om	omzoomt	omzoomde
plural	zomen om	zoomden om	omzomen	omzoomden
subjunctive sing.1	zome om	zoomde om	omzome	omzoomde
subjunctive plur.1	zomen om	zoomden om	omzomen	omzoomden
imperative sing.	zoom om
imperative plur.1	zoomt om
participles	omzomend	omgezoomd
1) Archaic.

Etymology 2

From om- +‎ zomen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ɔmˈzoːmə(n)/

• Audio

  (file)

• Rhymes: -oːmən

Verb

omzomen

1. to border, skirt

Inflection

Inflection of omzomen (weak, prefixed)
infinitive	omzomen
past singular	omzoomde
past participle	omzoomd
infinitive	omzomen
gerund	omzomen n
	present tense	past tense
1st person singular	omzoom	omzoomde
2nd person sing. (jij)	omzoomt	omzoomde
2nd person sing. (u)	omzoomt	omzoomde
2nd person sing. (gij)	omzoomt	omzoomde
3rd person singular	omzoomt	omzoomde
plural	omzomen	omzoomden
subjunctive sing.1	omzome	omzoomde
subjunctive plur.1	omzomen	omzoomden
imperative sing.	omzoom
imperative plur.1	omzoomt
participles	omzomend	omzoomd
1) Archaic.