ontkleuren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From kleur (colour) +‎ ont- -en (privative verb-forming circumfix).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔntˈkløː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ont‧kleu‧ren
  • Rhymes: -øːrən

Verb

[edit]

ontkleuren

  1. (transitive) to decolorize, to remove color
  2. (intransitive) to lose color

Conjugation

[edit]
Conjugation of ontkleuren (weak, prefixed)
infinitive ontkleuren
past singular ontkleurde
past participle ontkleurd
infinitive ontkleuren
gerund ontkleuren n
present tense past tense
1st person singular ontkleur ontkleurde
2nd person sing. (jij) ontkleurt, ontkleur2 ontkleurde
2nd person sing. (u) ontkleurt ontkleurde
2nd person sing. (gij) ontkleurt ontkleurde
3rd person singular ontkleurt ontkleurde
plural ontkleuren ontkleurden
subjunctive sing.1 ontkleure ontkleurde
subjunctive plur.1 ontkleuren ontkleurden
imperative sing. ontkleur
imperative plur.1 ontkleurt
participles ontkleurend ontkleurd
1) Archaic. 2) In case of inversion.