spleet
Dutch
Etymology
From splijten (“to split”).
Pronunciation
Noun
spleet f (plural spleten, diminutive spleetje n)
Synonyms
Derived terms
Verb
spleet
References
- van Veen, P.A.F., van der Sijs, Nicoline (1997) Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden (in Dutch), Utrecht, Antwerpen: Van Dale Lexicografie, →ISBN