Jump to content

vaart

From Wiktionary, the free dictionary
See also: väärt

Afrikaans

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch vāert, from Old Dutch farth, from Proto-Germanic *fardiz.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /fɑːrt/
  • Audio:(file)

Noun

[edit]

vaart (plural vaarte)

  1. a cruise
  2. navigation
  3. leap
  4. speed

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch vāert, from Old Dutch farth, fard, from Proto-West Germanic *fardi, from Proto-Germanic *fardiz. Equivalent to varen (to travel by boat) +‎ -t (verbal noun).

Noun

[edit]

vaart f (plural vaarten, diminutive vaartje n)

  1. trip, voyage (by boat)
    Ze gingen op een vaart langs de Rijn.They went on a trip along the Rhine.
    Tijdens de zomermaanden is een vaart op het meer erg populair.During the summer months, a voyage on the lake is very popular.
    De vaart naar het tropische eiland was adembenemend.The trip to the tropical island was breathtaking.
  2. speed, momentum, rate
    De auto nam in vaart toe toen hij de heuvel af reed.The car increased in speed as it drove down the hill.
    De projecten gaan met grote vaart vooruit.The projects are progressing at a rapid rate.
    Zijn enthousiasme gaf het project de nodige vaart.His enthusiasm gave the project the necessary momentum.
  3. canal, waterway
    De vaart was bezaaid met kleurrijke boten.The canal was dotted with colorful boats.
    Veel huizen in Amsterdam kijken uit op een vaart.Many houses in Amsterdam overlook a canal.
    Dit is een belangrijke vaart voor de lokale handel.This is an important waterway for local trade.
  4. navigation, trade
    De vaart van goederen was essentieel voor de stadseconomie.The navigation of goods was essential for the city's economy.
    Met de komst van nieuwe schepen bloeide de vaart op.With the arrival of new ships, trade flourished.
    De havenstad heeft altijd een rijke geschiedenis van vaart gehad.The port city has always had a rich history of navigation.
Derived terms
[edit]

- general:

- toponyms:

- hydronyms:

See also
[edit]

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Verb

[edit]

vaart

  1. inflection of varen:
    1. second/third-person singular present indicative
    2. (archaic) plural imperative