versieren

Dutch

Etymology

ver- +‎ sieren

Pronunciation

• Audio

  (file)

• Rhymes: -irən

Verb

versieren

1. to decorate
2. (slang) to seduce
3. (slang) to procure by irregular means

Inflection

Inflection of versieren (weak, prefixed)
infinitive	versieren
past singular	versierde
past participle	versierd
infinitive	versieren
gerund	versieren n
	present tense	past tense
1st person singular	versier	versierde
2nd person sing. (jij)	versiert	versierde
2nd person sing. (u)	versiert	versierde
2nd person sing. (gij)	versiert	versierde
3rd person singular	versiert	versierde
plural	versieren	versierden
subjunctive sing.1	versiere	versierde
subjunctive plur.1	versieren	versierden
imperative sing.	versier
imperative plur.1	versiert
participles	versierend	versierd
1) Archaic.

Derived terms

• versiering

Descendants

• → Caribbean Javanese: fersir, mersir

Anagrams

• reviseren