volgroeien

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From vol- +‎ groeien.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vɔlˈɣrui̯ə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: vol‧groe‧ien
  • Rhymes: -ui̯ən

Verb

[edit]

volgroeien

  1. (intransitive) to mature, to become full-grown

Conjugation

[edit]
Conjugation of volgroeien (weak, prefixed)
infinitive volgroeien
past singular volgroeide
past participle volgroeid
infinitive volgroeien
gerund volgroeien n
present tense past tense
1st person singular volgroei volgroeide
2nd person sing. (jij) volgroeit, volgroei2 volgroeide
2nd person sing. (u) volgroeit volgroeide
2nd person sing. (gij) volgroeit volgroeide
3rd person singular volgroeit volgroeide
plural volgroeien volgroeiden
subjunctive sing.1 volgroeie volgroeide
subjunctive plur.1 volgroeien volgroeiden
imperative sing. volgroei
imperative plur.1 volgroeit
participles volgroeiend volgroeid
1) Archaic. 2) In case of inversion.