moorden

Dutch

Etymology

From Middle Dutch morden. Equivalent to moord +‎ -en.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈmoːr.də(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: moor‧den
• Rhymes: -oːrdən

Verb

moorden

1. (intransitive) to murder, to kill

Inflection

Conjugation of moorden (weak)
infinitive	moorden
past singular	moordde
past participle	gemoord
infinitive	moorden
gerund	moorden n
	present tense	past tense
1st person singular	moord	moordde
2nd person sing. (jij)	moordt, moord2	moordde
2nd person sing. (u)	moordt	moordde
2nd person sing. (gij)	moordt	moordde
3rd person singular	moordt	moordde
plural	moorden	moordden
subjunctive sing.1	moorde	moordde
subjunctive plur.1	moorden	moordden
imperative sing.	moord
imperative plur.1	moordt
participles	moordend	gemoord
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• uitmoorden
• vermoorden

Descendants

• Afrikaans: moor