ontgaan

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by WingerBot (talk | contribs) as of 09:01, 15 October 2019.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Etymology

ont- +‎ gaan

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

ontgaan

  1. (transitive) to escape, elude

Inflection

Conjugation of ontgaan (strong class 7, irregular, prefixed)
infinitive ontgaan
past singular ontging
past participle ontgaan
infinitive ontgaan
gerund ontgaan n
present tense past tense
1st person singular ontga ontging
2nd person sing. (jij) ontgaat ontging
2nd person sing. (u) ontgaat ontging
2nd person sing. (gij) ontgaat ontgingt
3rd person singular ontgaat ontging
plural ontgaan ontgingen
subjunctive sing.1 ontga ontginge
subjunctive plur.1 ontgaan ontgingen
imperative sing. ontga
imperative plur.1 ontgaat
participles ontgaand ontgaan
1) Archaic.

Participle

ontgaan

  1. (deprecated template usage) past participle of ontgaan

Inflection

Declension of ontgaan
uninflected ontgaan
inflected ontgane
positive
predicative/adverbial ontgaan
indefinite m./f. sing. ontgane
n. sing. ontgaan
plural ontgane
definite ontgane
partitive ontgaans