ontvlekken

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From ont- (un-) +‎ vlekken (to stain), or from vlek (stain) +‎ ont- -en (privative verb-forming circumfix).

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌɔntˈvlɛ.kə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ont‧vlek‧ken
  • Rhymes: -ɛkən

Verb[edit]

ontvlekken

  1. (transitive) to unstain, despeckle, remove stains

Inflection[edit]

Inflection of ontvlekken (weak, prefixed)
infinitive ontvlekken
past singular ontvlekte
past participle ontvlekt
infinitive ontvlekken
gerund ontvlekken n
present tense past tense
1st person singular ontvlek ontvlekte
2nd person sing. (jij) ontvlekt ontvlekte
2nd person sing. (u) ontvlekt ontvlekte
2nd person sing. (gij) ontvlekt ontvlekte
3rd person singular ontvlekt ontvlekte
plural ontvlekken ontvlekten
subjunctive sing.1 ontvlekke ontvlekte
subjunctive plur.1 ontvlekken ontvlekten
imperative sing. ontvlek
imperative plur.1 ontvlekt
participles ontvlekkend ontvlekt
1) Archaic.