rozerood

Dutch

Etymology

From roze (“pink”) +‎ rood (“red”).

Pronunciation

• Rhymes: -oːt

• audio

  (file)

• IPA^(key): /rɔːzəˈroːt/
• Hyphenation: ro‧ze‧rood

Adjective

rozerood (comparative rozeroder, superlative rozeroodst)

1. flesh-colored

Inflection

Inflection of rozerood
uninflected	rozerood
inflected	rozerode
comparative	rozeroder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		rozerood	rozeroder	het rozeroodst het rozeroodste
indefinite	m./f. sing.	rozerode	rozerodere	rozeroodste
	n. sing.	rozerood	rozeroder	rozeroodste
	plural	rozerode	rozerodere	rozeroodste
definite		rozerode	rozerodere	rozeroodste
partitive		rozeroods	rozeroders	—

See also

Colors in Dutch · kleuren (layout · text)

wit	grijs	zwart
rood; karmijnrood	oranje; bruin	geel; roomwit
groengeel/limoengroen	groen
blauwgroen/cyaan; groenblauw/petrolblauw	azuurblauw	blauw
violet; indigo	magenta; paars	roze