doorscheuren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch dōreschōren. Equivalent to door +‎ scheuren.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈdoːrˌsxøː.rə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: door‧scheu‧ren

Verb

[edit]

doorscheuren

  1. (transitive) to tear apart, to completely separate by tearing
    Jason had alle liefdesbrieven doorgescheurd.Jason had torn all the love letters apart.
  2. (intransitive) to continue driving at breakneck speed
    Ondanks het risico op een botsing bleef de dronken man doorscheuren.Depsite the risk of a collision, the drunk man kept driving at breakneck speed.

Conjugation

[edit]
Conjugation of doorscheuren (weak, separable)
infinitive doorscheuren
past singular scheurde door
past participle doorgescheurd
infinitive doorscheuren
gerund doorscheuren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular scheur door scheurde door doorscheur doorscheurde
2nd person sing. (jij) scheurt door, scheur door2 scheurde door doorscheurt doorscheurde
2nd person sing. (u) scheurt door scheurde door doorscheurt doorscheurde
2nd person sing. (gij) scheurt door scheurde door doorscheurt doorscheurde
3rd person singular scheurt door scheurde door doorscheurt doorscheurde
plural scheuren door scheurden door doorscheuren doorscheurden
subjunctive sing.1 scheure door scheurde door doorscheure doorscheurde
subjunctive plur.1 scheuren door scheurden door doorscheuren doorscheurden
imperative sing. scheur door
imperative plur.1 scheurt door
participles doorscheurend doorgescheurd
1) Archaic. 2) In case of inversion.