overeenstemmen

Dutch

Etymology

overeen (“equal, matching”) + stemmen (“to tune, to adjust”)

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Verb

overeenstemmen

1. (intransitive) To (be) match(ed), fit, go together, or even equal
2. (intransitive) To agree, concord
3. (transitive, obsolete) To tune (especially instruments), accord
4. (intransitive, obsolete) To be tuned (especially instruments), accorded

Inflection

Conjugation of overeenstemmen (weak, separable)
infinitive	overeenstemmen
past singular	stemde overeen
past participle	overeengestemd
infinitive	overeenstemmen
gerund	overeenstemmen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	stem overeen	stemde overeen	overeenstem	overeenstemde
2nd person sing. (jij)	stemt overeen, stem overeen2	stemde overeen	overeenstemt	overeenstemde
2nd person sing. (u)	stemt overeen	stemde overeen	overeenstemt	overeenstemde
2nd person sing. (gij)	stemt overeen	stemde overeen	overeenstemt	overeenstemde
3rd person singular	stemt overeen	stemde overeen	overeenstemt	overeenstemde
plural	stemmen overeen	stemden overeen	overeenstemmen	overeenstemden
subjunctive sing.1	stemme overeen	stemde overeen	overeenstemme	overeenstemde
subjunctive plur.1	stemmen overeen	stemden overeen	overeenstemmen	overeenstemden
imperative sing.	stem overeen
imperative plur.1	stemt overeen
participles	overeenstemmend	overeengestemd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Synonyms

• (tune): stemmen
• (fit): passen (bij elkaar), samengaan, stroken
• (agree): overeenkomen

Derived terms

• overeenstemming
• overeenstemmig

Related terms

• overeenkomen
• afstemmen
• instemmen

Anagrams

• stemmen overeen