overwoekeren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From over- +‎ woekeren.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌoː.vərˈʋu.kə.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: over‧woe‧ke‧ren

Verb[edit]

overwoekeren

  1. (transitive) to overgrow, to grow over other things
  2. (transitive) to cause something to become overgrown

Inflection[edit]

Inflection of overwoekeren (weak, prefixed)
infinitive overwoekeren
past singular overwoekerde
past participle overwoekerd
infinitive overwoekeren
gerund overwoekeren n
present tense past tense
1st person singular overwoeker overwoekerde
2nd person sing. (jij) overwoekert overwoekerde
2nd person sing. (u) overwoekert overwoekerde
2nd person sing. (gij) overwoekert overwoekerde
3rd person singular overwoekert overwoekerde
plural overwoekeren overwoekerden
subjunctive sing.1 overwoekere overwoekerde
subjunctive plur.1 overwoekeren overwoekerden
imperative sing. overwoeker
imperative plur.1 overwoekert
participles overwoekerend overwoekerd
1) Archaic.

Related terms[edit]