pijnigen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch pinigen, from Old Dutch pīnigon.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈpɛi̯.nə.ɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: pij‧ni‧gen

Verb

[edit]

pijnigen

  1. (transitive) to torment, torture
    Synonyms: folteren, martelen
    De dictator stond erom bekend zijn vijanden te pijnigen.The dictator was known to torment his enemies.
    Hij pijnigde zijn geest met constante zorgen.He tormented his mind with constant worries.
    De gevangenen werden gepijnigd in de middeleeuwse kerker.The prisoners were tortured in the medieval dungeon.
  2. (transitive) to hurt, to harm
    Synonym: bezeren
    Waarom zou je iemand willen pijnigen die je liefhebt?Why would you want to hurt someone you love?
    Het was niet mijn bedoeling om je te pijnigen.I didn't mean to harm you.
    Ze pijnigde haar hand toen ze probeerde het raam te openen.She hurt her hand when she tried to open the window.
  3. (reflexive) to make a great, painstaking effort

Conjugation

[edit]
Conjugation of pijnigen (weak)
infinitive pijnigen
past singular pijnigde
past participle gepijnigd
infinitive pijnigen
gerund pijnigen n
present tense past tense
1st person singular pijnig pijnigde
2nd person sing. (jij) pijnigt, pijnig2 pijnigde
2nd person sing. (u) pijnigt pijnigde
2nd person sing. (gij) pijnigt pijnigde
3rd person singular pijnigt pijnigde
plural pijnigen pijnigden
subjunctive sing.1 pijnige pijnigde
subjunctive plur.1 pijnigen pijnigden
imperative sing. pijnig
imperative plur.1 pijnigt
participles pijnigend gepijnigd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
[edit]

Descendants

[edit]
  • Negerhollands: pien, pienig