begroeien

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From be- +‎ groeien.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /bəˈɣrui̯ə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧groei‧en
  • Rhymes: -ui̯ən

Verb

[edit]

begroeien

  1. (intransitive) to overgrow (e.g. with vegetation)

Conjugation

[edit]
Conjugation of begroeien (weak, prefixed)
infinitive begroeien
past singular begroeide
past participle begroeid
infinitive begroeien
gerund begroeien n
present tense past tense
1st person singular begroei begroeide
2nd person sing. (jij) begroeit, begroei2 begroeide
2nd person sing. (u) begroeit begroeide
2nd person sing. (gij) begroeit begroeide
3rd person singular begroeit begroeide
plural begroeien begroeiden
subjunctive sing.1 begroeie begroeide
subjunctive plur.1 begroeien begroeiden
imperative sing. begroei
imperative plur.1 begroeit
participles begroeiend begroeid
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]