geruststellen

Dutch

Etymology

From gerust +‎ stellen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ɣəˈrʏststɛlə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: ge‧rust‧stel‧len

Verb

geruststellen

1. (transitive) to put at ease, reassure

Inflection

Conjugation of geruststellen (weak, separable)
infinitive	geruststellen
past singular	stelde gerust
past participle	gerustgesteld
infinitive	geruststellen
gerund	geruststellen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	stel gerust	stelde gerust	geruststel	geruststelde
2nd person sing. (jij)	stelt gerust, stel gerust2	stelde gerust	geruststelt	geruststelde
2nd person sing. (u)	stelt gerust	stelde gerust	geruststelt	geruststelde
2nd person sing. (gij)	stelt gerust	stelde gerust	geruststelt	geruststelde
3rd person singular	stelt gerust	stelde gerust	geruststelt	geruststelde
plural	stellen gerust	stelden gerust	geruststellen	geruststelden
subjunctive sing.1	stelle gerust	stelde gerust	geruststelle	geruststelde
subjunctive plur.1	stellen gerust	stelden gerust	geruststellen	geruststelden
imperative sing.	stel gerust
imperative plur.1	stelt gerust
participles	geruststellend	gerustgesteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• geruststelling