bevrijden

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From earlier bevrijen, from Middle Dutch bevriën, a prefixed form of vriën (to free). Can be interpreted synchronically as be- +‎ vrijen or vrij +‎ be- -en. The -d- is a hypercorrection, probably influenced by the past tense bevrijd and/or compensating for a mistakenly supposed case of d-weakening (compare vlieden); contrast vrijen, which has the etymologically expected form without -d-.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /bəˈvrɛi̯.dən/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧vrij‧den
  • Rhymes: -ɛi̯dən

Verb

[edit]

bevrijden

  1. (transitive) to liberate, to free

Conjugation

[edit]
Conjugation of bevrijden (weak, prefixed)
infinitive bevrijden
past singular bevrijdde
past participle bevrijd
infinitive bevrijden
gerund bevrijden n
present tense past tense
1st person singular bevrijd bevrijdde
2nd person sing. (jij) bevrijdt, bevrijd2 bevrijdde
2nd person sing. (u) bevrijdt bevrijdde
2nd person sing. (gij) bevrijdt bevrijdde
3rd person singular bevrijdt bevrijdde
plural bevrijden bevrijdden
subjunctive sing.1 bevrijde bevrijdde
subjunctive plur.1 bevrijden bevrijdden
imperative sing. bevrijd
imperative plur.1 bevrijdt
participles bevrijdend bevrijd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Anagrams

[edit]