herstellen

Dutch

Etymology

her- +‎ stellen

Pronunciation

• Audio:

  (file)

• IPA^(key): /ɦɛrˈstɛlə(n)/

Verb

herstellen

1. to restore, repair
2. to recover, recuperate

   Herstel mijn eerste liefde / die ik ooit had voor U — Recover my first love / that I once had for You (Marcel en Lydia Zimmer – Herstel mijn eerste liefde)

Inflection

Conjugation of herstellen (weak, prefixed)
infinitive	herstellen
past singular	herstelde
past participle	hersteld
infinitive	herstellen
gerund	herstellen n
	present tense	past tense
1st person singular	herstel	herstelde
2nd person sing. (jij)	herstelt	herstelde
2nd person sing. (u)	herstelt	herstelde
2nd person sing. (gij)	herstelt	herstelde
3rd person singular	herstelt	herstelde
plural	herstellen	herstelden
subjunctive sing.1	herstelle	herstelde
subjunctive plur.1	herstellen	herstelden
imperative sing.	herstel
imperative plur.1	herstelt
participles	herstellend	hersteld
1) Archaic.

---

German

Etymology

her- +‎ stellen

Pronunciation

• IPA^(key): [ˈhɛɐ̯ʃtɛln̩], [ˈhɛɐ̯ʃtɛlən]
• Hyphenation: her‧stel‧len

• Audio:

  (file)

Verb

1. to produce, manufacture
2. to establish, make, install, connect

Synonyms

• (produce): produzieren
• (establish): schaffen

Derived terms

• Hersteller
• Herstellung
• wiederherstellen

Further reading

• “herstellen” in Duden online