geboren

Dutch

Pronunciation

• audio

  (file)

• IPA^(key): /ɣəˈboːrə(n)/
• Rhymes: -oːrən

Adjective

geboren (not comparable)

1. born

Inflection

Inflection of geboren
uninflected	geboren
inflected	geboren
comparative	—
		positive
predicative/adverbial		geboren
indefinite	m./f. sing.	geboren
	n. sing.	geboren
	plural	geboren
definite		geboren
partitive		geborens

Descendants

• Afrikaans: gebore
• Jersey Dutch: xjeboren
• Negerhollands: gebooren
• → Sranan Tongo: gebore
  • → Caribbean Javanese: khebore

Participle

geboren

1. past participle of baren (“give birth”); born

   Ik ben geboren in 1977.

   I was born in 1977.

Inflection

Inflection of geboren
uninflected	geboren
inflected	geboren
		positive
predicative/adverbial		geboren
indefinite	m./f. sing.	geboren
	n. sing.	geboren
	plural	geboren
definite		geboren
partitive		geborens

German

Pronunciation

• IPA^(key): /ɡəˈboːʁən/

• Audio

  (file)

Participle

geboren

1. past participle of gebären

Declension

Positive forms of geboren (uncomparable)

number & gender		singular			plural
		masculine	feminine	neuter
predicative		er ist geboren	sie ist geboren	es ist geboren	sie sind geboren
strong declension (without article)	nominative	geborener	geborene	geborenes	geborene
	genitive	geborenen	geborener	geborenen	geborener
	dative	geborenem	geborener	geborenem	geborenen
	accusative	geborenen	geborene	geborenes	geborene
weak declension (with definite article)	nominative	der geborene	die geborene	das geborene	die geborenen
	genitive	des geborenen	der geborenen	des geborenen	der geborenen
	dative	dem geborenen	der geborenen	dem geborenen	den geborenen
	accusative	den geborenen	die geborene	das geborene	die geborenen
mixed declension (with indefinite article)	nominative	ein geborener	eine geborene	ein geborenes	(keine) geborenen
	genitive	eines geborenen	einer geborenen	eines geborenen	(keiner) geborenen
	dative	einem geborenen	einer geborenen	einem geborenen	(keinen) geborenen
	accusative	einen geborenen	eine geborene	ein geborenes	(keine) geborenen

Derived terms

• erstgeboren

Old English

Pronunciation

• IPA^(key): /jeˈbo.ren/

Verb

ġeboren

1. past participle of beran

Adjective

ġeboren

1. born

Usage notes

As often with participles, the prefix ġe- is usually omitted when (ġe)boren is a non-initial part of a compound: æþelboren (“noble-born”), ċeorlboren (“of modest birth”), cyneboren (“of royal birth”), dēadboren (“stillborn”), fulboren (“born on time”), unboren (“unborn”), samboren (“born early”), sīþboren (“born late”), sundorboren (“born different”), þēowboren (“born into slavery”). Onġeboren (“inborn”) is an exception.

Declension

Declension of ġeboren — Strong

Singular	Masculine	Feminine	Neuter
Nominative	ġeboren	ġeboren	ġeboren
Accusative	ġeborenne	ġeborene	ġeboren
Genitive	ġeborenes	ġeborenre	ġeborenes
Dative	ġeborenum	ġeborenre	ġeborenum
Instrumental	ġeborene	ġeborenre	ġeborene
Plural	Masculine	Feminine	Neuter
Nominative	ġeborene	ġeborena, ġeborene	ġeboren
Accusative	ġeborene	ġeborena, ġeborene	ġeboren
Genitive	ġeborenra	ġeborenra	ġeborenra
Dative	ġeborenum	ġeborenum	ġeborenum
Instrumental	ġeborenum	ġeborenum	ġeborenum

Declension of ġeboren — Weak

Singular	Masculine	Feminine	Neuter
Nominative	ġeborena	ġeborene	ġeborene
Accusative	ġeborenan	ġeborenan	ġeborene
Genitive	ġeborenan	ġeborenan	ġeborenan
Dative	ġeborenan	ġeborenan	ġeborenan
Instrumental	ġeborenan	ġeborenan	ġeborenan
Plural	Masculine	Feminine	Neuter
Nominative	ġeborenan	ġeborenan	ġeborenan
Accusative	ġeborenan	ġeborenan	ġeborenan
Genitive	ġeborenra, ġeborenena	ġeborenra, ġeborenena	ġeborenra, ġeborenena
Dative	ġeborenum	ġeborenum	ġeborenum
Instrumental	ġeborenum	ġeborenum	ġeborenum

Descendants

• Middle English: born, boren, borne, iborne
  • English: born