vertrouwen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /vərˈtrɑu̯ə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧trou‧wen
  • Rhymes: -ɑu̯ən

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch vertrouwen. Equivalent to trouw +‎ ver- -en.

Verb

[edit]

vertrouwen

  1. (intransitive, transitive) to trust [with op]
    Ik vertrouw op mijn beste vriendin om me te helpen.
    I trust my best friend to help me.
  2. (reflexive, obsolete) to marry
Conjugation
[edit]
Conjugation of vertrouwen (weak, prefixed)
infinitive vertrouwen
past singular vertrouwde
past participle vertrouwd
infinitive vertrouwen
gerund vertrouwen n
present tense past tense
1st person singular vertrouw vertrouwde
2nd person sing. (jij) vertrouwt, vertrouw2 vertrouwde
2nd person sing. (u) vertrouwt vertrouwde
2nd person sing. (gij) vertrouwt vertrouwde
3rd person singular vertrouwt vertrouwde
plural vertrouwen vertrouwden
subjunctive sing.1 vertrouwe vertrouwde
subjunctive plur.1 vertrouwen vertrouwden
imperative sing. vertrouw
imperative plur.1 vertrouwt
participles vertrouwend vertrouwd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]
Descendants
[edit]
  • Afrikaans: vertrou
  • Aukan: fitoow
  • Sranan Tongo: fertrow

Etymology 2

[edit]

Gerund of vertrouwen.

Noun

[edit]

vertrouwen n (uncountable)

  1. trust, faith
    Hij heeft veel vertrouwen in het team.
    He has a lot of trust in the team.
Derived terms
[edit]