voorzien

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From voor- +‎ zien.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -in

Verb

[edit]

voorzien

  1. (transitive) to provide, to supply (optionally [with van ‘with’])
  2. (transitive) to facilitate
  3. (transitive) to foresee, to predict
  4. (transitive) to envision [with in]

Conjugation

[edit]
Conjugation of voorzien (strong class 5, irregular, prefixed)
infinitive voorzien
past singular voorzag
past participle voorzien
infinitive voorzien
gerund voorzien n
present tense past tense
1st person singular voorzie voorzag
2nd person sing. (jij) voorziet, voorzie2 voorzag
2nd person sing. (u) voorziet voorzag
2nd person sing. (gij) voorziet voorzaagt
3rd person singular voorziet voorzag
plural voorzien voorzagen
subjunctive sing.1 voorzie voorzage
subjunctive plur.1 voorzien voorzagen
imperative sing. voorzie
imperative plur.1 voorziet
participles voorziend voorzien
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: voorsien

Participle

[edit]

voorzien

  1. past participle of voorzien

Declension

[edit]
Declension of voorzien
uninflected voorzien
inflected voorziene
positive
predicative/adverbial voorzien
indefinite m./f. sing. voorziene
n. sing. voorzien
plural voorziene
definite voorziene
partitive voorziens