zwaar

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by WingerBot (talk | contribs) as of 07:04, 3 July 2022.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Etymology

From Middle Dutch swâer, from Old Dutch *swār, *swāri, from Proto-West Germanic *swār, from Proto-Germanic *swēraz, *swēriz.

Pronunciation

  • IPA(key): /zʋaːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: zwaar
  • Rhymes: -aːr

Adjective

zwaar (comparative zwaarder, superlative zwaarst)

  1. heavy, hefty
    de zware industrie
    heavy industry
    zwaar geschut
    heavy artillery
    Antonym: licht
  2. strong physically
    een zwaar lichaam
    a strong body
  3. (of intoxicants) strong, potent
    half zware shag
    semi-coarse shredded tobacco
  4. big, sizeable
    zware jongens
    thugs (especially referring to the Beagle Boys)
  5. difficult, hard
    een zware taak
    a difficult task
    Antonyms: makkelijk, gemakkelijk, eenvoudig
  6. arduous, gruelling
  7. important, significant
    een zware delegatie
    an important delegate

Inflection

Declension of zwaar
uninflected zwaar
inflected zware
comparative zwaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial zwaar zwaarder het zwaarst
het zwaarste
indefinite m./f. sing. zware zwaardere zwaarste
n. sing. zwaar zwaarder zwaarste
plural zware zwaardere zwaarste
definite zware zwaardere zwaarste
partitive zwaars zwaarders

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: swaar
  • Berbice Creole Dutch: swari
  • Negerhollands: swaar, swar