ombouwen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology 1

[edit]

From om +‎ bouwen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɔmˌbɑu̯.ə(n)/
  • Hyphenation: om‧bou‧wen

Verb

[edit]

ombouwen

  1. (transitive) to refashion, to convert, to remodel
  2. (transitive, informal, potentially offensive) to apply gender-affirming surgery to (frequently used in the reflexive causative phrase zich laten ombouwen)
  3. (transitive) to plough (UK), to plow (US)
  4. (transitive, dated) to prepare agricultural land for cultivation
Conjugation
[edit]
Conjugation of ombouwen (weak, separable)
infinitive ombouwen
past singular bouwde om
past participle omgebouwd
infinitive ombouwen
gerund ombouwen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular bouw om bouwde om ombouw ombouwde
2nd person sing. (jij) bouwt om, bouw om2 bouwde om ombouwt ombouwde
2nd person sing. (u) bouwt om bouwde om ombouwt ombouwde
2nd person sing. (gij) bouwt om bouwde om ombouwt ombouwde
3rd person singular bouwt om bouwde om ombouwt ombouwde
plural bouwen om bouwden om ombouwen ombouwden
subjunctive sing.1 bouwe om bouwde om ombouwe ombouwde
subjunctive plur.1 bouwen om bouwden om ombouwen ombouwden
imperative sing. bouw om
imperative plur.1 bouwt om
participles ombouwend omgebouwd
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]

Etymology 2

[edit]

From om- +‎ bouwen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔmˈbɑu̯.ə(n)/
  • Hyphenation: om‧bou‧wen
  • Rhymes: -ɑu̯ən

Verb

[edit]

ombouwen

  1. (transitive, dated) to wall, esp. to fortify by enclosing with a wall
    De stad is ombouwd met een hoge muur.
    The city has been fortified with a high wall.
Conjugation
[edit]
Conjugation of ombouwen (weak, prefixed)
infinitive ombouwen
past singular ombouwde
past participle ombouwd
infinitive ombouwen
gerund ombouwen n
present tense past tense
1st person singular ombouw ombouwde
2nd person sing. (jij) ombouwt, ombouw2 ombouwde
2nd person sing. (u) ombouwt ombouwde
2nd person sing. (gij) ombouwt ombouwde
3rd person singular ombouwt ombouwde
plural ombouwen ombouwden
subjunctive sing.1 ombouwe ombouwde
subjunctive plur.1 ombouwen ombouwden
imperative sing. ombouw
imperative plur.1 ombouwt
participles ombouwend ombouwd
1) Archaic. 2) In case of inversion.